KM 08-16 Arbeidsparticipatie, een onderzoek naar Europese systemen en praktijken
Denemarken, het land waar het “Corporate Social Responsibiltiy’ beleid het meest ver is doorgevoerd, kent een gedecentraliseerde aanpak van de dienstverlening voor jongeren met een beperking, vanuit het idee om de hulp zo dicht mogelijk bij het individu te organiseren.
Samenvatting en conclusie
Denemarken, het land waar het “Corporate Social Responsibiltiy’ beleid het meest ver is doorgevoerd, kent een gedecentraliseerde aanpak van de dienstverlening voor jongeren met een beperking, vanuit het idee om de hulp zo dicht mogelijk bij het individu te organiseren. In de praktijk blijkt het niet altijd mogelijk om op lokaal niveau de nodige expertise in huis te hebben en blijken sommige groepen van personen met een bepaalde beperking zo klein in omvang zijn, dat de hulp toch nationaal wordt georganiseerd. In alle zes onderzochte landen blijkt het moeilijk voor jonggehandicapten om aan het werk te komen, en diverse praktijkvoorbeelden wijzen uit dat er meer mogelijkheden zijn voor werk voor deze doelgroep, dan feitelijk worden gerealiseerd. Een knelpunt is, dat werkgevers in Europa net als in Nederland huiverig lijken om jonggehandicapten een baan aan te bieden. Daarbij lijkt vooral het principe onbekend maakt onbemind te gelden. Uit het rapport komt naar voren, dat werkgevers die vertrouwd zijn met jongeren met een handicap via het werk of via de persoonlijke omgeving, eerder geneigd zijn een jonggehandicapte aan te nemen. Dit pleit ervoor om meer werk te maken van het proactief laten kennismaken van jongeren uit de doelgroep met potentiële werkgevers, bijvoorbeeld door het werven van geschikte banen of leerwerkplekken, eventueel met behulp van een wenperiode. Een leerpunt uit de praktijkvoorbeelden is dat er naast financiële ondersteuning ook praktische ondersteuning nodig is, niet alleen voor de jongere zelf maar ook voor de collega’s en werkgever. Uit de praktijkvoorbeelden uit de diverse landen zijn diverse succesfactoren afgeleid. De meeste zijn ook in Nederland bekend als succesfactoren. Dit geldt in veel mindere mate met betrekking tot de invloed van de naaste sociale omgeving. Uit de praktijkvoorbeelden komt het betrekken van de naaste sociale omgeving bij het maken van participatieplannen voor jonggehandicapten, naar voren als een van de succesfactoren. Daarbij kan gedacht worden aan het betrekken van ouders, vrienden, organisaties waar jongere contact mee heeft (zorg), etc. Een voorbeeld hiervan vinden we in Groot-Brittannië in de zogenaamde ‘Transitions Plans’. Ieder kind in Groot-Brittannië met beperkingen, heeft rond 13-jarige leeftijd recht op een transition plan, waarbij men ten aanzien van verschillende aspecten de verdere levensloop in kaart probeert te brengen, zoals werk, onderwijs, gezondheid, wonen, transport en vrije tijd. Bij het opstellen van het plan wordt de sociale omgeving van het kind, ouders, leerkrachten, zorgverleners, etc. betrokken. In het buitenland staat het integratiebeleid (ook) nog in de kinderschoenen. Een succesvol Nederlands integratiebeleid van jongeren met beperkingen kan leiden tot een ‘exportproduct’. Met het oog op dit exportproduct zijn experimenten met integratieproducten en goede evaluaties noodzakelijk. Bron: Kennismemo