Tussen Rijk en Regio - Quick Scan Regionale Sturingsmodellen
Om te komen tot een verhoging van de participatie is een betere aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op regionaal niveau noodzakelijk.
Onderzoeksdoel en vraagstelling
Met het onderzoek wordt beoogd inzicht te verkrijgen in de verschillende regionale sturingsmodellen vanuit de verschillende departementen. Het gaat hierbij om hetgeen in de praktijk terug te vinden en ervaren wordt. Voor zover mogelijk kan ook een relatie gelegd worden met de landelijke afspraken, die op bestuurlijk niveau worden gemaakt en de ruimte om op lokaal niveau afspraken te maken. De quick scan wordt benut voor de discussies over de sturing op de regio die binnen de sociale zekerheid spelen, maar ook in de relatie met andere departementen. Daarnaast kan het benut worden tijdens de begrotingsbehandeling van SZW (begin december).
Samenvatting en conclusie
Om te komen tot een verhoging van de participatie is een betere aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt op regionaal niveau noodzakelijk. Het ministerie van SZW investeert in het tot stand brengen van regionaal arbeidsmarktbeleid en stuurt daarbij aan op regionale en sectorale samenwerking tussen partijen, die zich bezighouden met vraag en aanbod in de regio. De vragen die deze quick scan beantwoord worden zijn: - Welke sturingsmodellen hanteren verschillende directies richting de regio’s op het gebied van arbeidsmarktbeleid? - Wat is de sturingsfilosofie van deze directies? - Hoe ervaart men in de regio de verschillende manieren van sturing? Uit de quick scan blijkt dat men het er in het algemeen over eens is dat een opschaling naar een bovenlokale schaal gewenst is. Afzonderlijke afspraken maken met bijvoorbeeld 441 gemeenten acht men ondoenlijk. Voor werkgevers is de arbeidsmarkt per definitie niet lokaal gebonden en dat geldt ook voor een belangrijk deel van de werkzoekenden. Een grotere schaal leidt mogelijk ook tot een betere verbinding van het regionale met het sectorale en met onderwijs. Men heeft behoefte aan heldere verhoudingen. Het rijk dient in principe op afstand te blijven voor al die zaken die door het rijk gedecentraliseerd zijn. Voor de overige taken geldt dat de rijksoverheid zou zich moeten focussen op het ‘wat’ en veel minder op het ‘hoe’. Het ‘hoe’ moet aan de regio worden overgelaten. Verder ziet men de rol van het rijk liefst als subsidiair. Veel gaat vanzelf goed. Partners in de regio zijn vaak al voldoende doordrongen van de noodzaak tot handelen. De afgelopen jaren is al veel geïnvesteerd en geleerd ten aanzien van de verknoping van onderwijs en arbeidsmarkt (o.a. onder invloed van de projectdirectie Leren en Werken). Extra stimulering is lang niet altijd nodig. Er mag vanuit het rijk meer vertrouwen zijn in de regio. Bron: rapport; bewerking RWI