Evaluatie van de Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik)
Gemeten naar de doelbereikingscriteria uitkeringsonafhankelijkheid en renderende beroepspraktijk na beëindiging van de uitkering is de WWIK beduidend succesvoller dan de Wik.
Onderzoeksdoel en vraagstelling
Is het doel van blijvende uitkeringsonafhankelijkheid van beroepsmatig actieve kunstenaars dichterbij gebracht? Wat zijn de (cijfermatige) effecten? Hoe ervaren kunstenaars en de uitvoering de werking van de wet?
Samenvatting en conclusie
Gemeten naar de doelbereikingscriteria uitkeringsonafhankelijkheid en renderende beroepspraktijk na beëindiging van de uitkering is de WWIK beduidend succesvoller dan de Wik. Na de WWIK vallen veel minder personen (6 procent) terug op de bijstand dan na de Wik (22 procent). Van de personen die na beëindiging van de WWIK actief blijven als kunstenaar en niet in de bijstand komen heeft 83 procent anderhalf tot tweeënhalf jaar later een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk in termen van de wet: zij zijn actief als kunstenaar, niet afhankelijk van de bijstand en kunnen naar eigen zeggen rondkomen van inkomsten uit werk op, gerelateerd aan en/of buiten hun vakgebied. Dit gold voor 70 procent van de kunstenaars die de Wik beëindigden. De WWIK presteert vooral onder jonge kunstenaars, in het bijzonder academieverlaters, beter dan de Wik. De daling van het percentage terugval op de bijstand is verhoudingsgewijs verreweg het sterkst onder jonge kunstenaars. Ook het percentage kunstenaars dat na de WWIK kan rondkomen van werk is met name onder jonge kunstenaars, vooral dertigers, hoger dan na de Wik. Hieruit blijkt dat de WWIK voor jonge kunstenaars een opstap naar de arbeidsmarkt kan zijn. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal deze relevante conclusie meenemen bij de ontwikkeling van zijn beleid ten aanzien van de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt. De WWIK draagt op twee manieren bij aan de opbouw van een renderende beroepspraktijk: enerzijds stelt het kunstenaars vrij van de sollicitatieplicht en geeft ruimte tot bijverdienen naast de uitkering; anderzijds stimuleert het kunstenaars via de beperkte gebruiksduur, de lagere uitkering (70 procent van de bijstand) en de progressieve inkomenseis om telkens meer inkomsten te verwerven en zo binnen de gestelde termijn een renderende beroepspraktijk op te bouwen. Opvallend is dat de meeste kunstenaars niet alleen positief staan tegenover de eerstgenoemde elementen (geen sollicitatieplicht, bijverdienen), maar ook tegenover de stimulerende werking van de progressieve inkomenseis, de beperkte gebruiksduur en de lagere uitkering.