UWV Kwartaal Verkenning 2010-II
De belangrijkste resultaten: - De werkzame beroepsbevolking krimpt naar verwachting de komende jaren en zal in 2013 zo’n 3% kleiner zijn dan in De meeste kansen voor werkzoekenden ontstaan door de zogenaamde vervangingsvraag.
Samenvatting en conclusie
De belangrijkste resultaten: - De werkzame beroepsbevolking krimpt naar verwachting de komende jaren en zal in 2013 zo’n 3% kleiner zijn dan in De meeste kansen voor werkzoekenden ontstaan door de zogenaamde vervangingsvraag. Dit betreft de vervanging van werknemers die met pensioen gaan of om andere redenen de arbeidsmarkt verlaten. Alleen in de verzorgende en dienstverlenende beroepen, de paramedische beroepen en in het onderwijs is er naast de vervangingsvraag de komende jaren ook uitbreiding van de werkgelegenheid te verwachten. Daar worden ook knelpunten in de personeelsvoorziening verwacht. - De arbeidsmarktperspectieven voor laag- en ongeschoolden zijn de komende jaren slecht, door de banenkrimp en de geringe vervanging van ongeschoolden die uit- of doorstromen op de arbeidsmarkt. - Leeftijd blijft een zeer belangrijke voorspeller voor (langdurige) werkloosheid. Dit gaat dwars door de opleidingsniveaus heen. Voor alle opleidingsniveaus geldt dat jongere werkzoekenden sneller het werk hervatten dan oudere werkzoekenden. - WW’ers die na negen maanden het werk hebben hervat blijken al bij aanvang van de werkloosheid een hogere werkzoekintentie te hebben dan werklozen die na negen maanden nog geen baan hebben. Ook hebben zij een hogere arbeidsmotivatie en een positievere kijk op de terugkeer naar werk. Werklozen die na negen maanden nog werkloos zijn blijken ook al bij het begin van de werkloosheid meer gezondheidsbelemmeringen te hebben ervaren. Werkzoekenden die al bij aanvang van de werkloosheid actief werkzoekgedrag vertonen zijn sneller aan het werk dan werkzoekenden die bezig zijn met sollicitatievoorbereidingen - In 2008 was 34% van de ingezette arbeid in Nederland flexibel van aard, in 1996 was dit 23%. Het aandeel flexibele arbeid is in Nederland groter dan in de meeste ons omringende landen. De vooruitzichten op een vaste baan van werknemers met een tijdelijk dienstverband zijn echter beperkt. Twee jaar later heeft één op de drie werknemers met een tijdelijk dienstverband een vaste baan. Voor uitzendkrachten is dit één op de vijf. - Werknemers met een tijdelijk contract en uitzendkrachten doen vaker een beroep op de WW. Hun instroomrisico is hoger dan van werknemers met een vast dienstverband. Tijdelijk werk leidt dus tot meer WW claims. De uitkeringslasten zijn echter lager, omdat tijdelijke werknemers gemiddeld een lager dagloon hebben en ook korter in de WW verblijven dan werknemers met een vast dienstverband die werkloos raken. - Verhoging van de AOW leeftijd naar 67 jaar zal volgens UWV leiden tot een groei van de werkende bevolking met 2,7% tussen 2009 en De beoogde verhoging van de participatiegraad van de beroepsbevolking tot 64 jaar heeft een groter effect, namelijk een groei van 5,4%. Meer werkende ouderen en verhoging van de AOW leeftijd hebben gevolgen voor het beroep op de sociale zekerheid. Het grootste effect vinden we terug bij de WIA en de WAO. Het effect van instromende 65- en 66-jarigen op het uitkeringsvolume is echter beperkt vanwege de korte periode (maximaal twee jaar) dat deze groep in de WIA kan verblijven. Verhoging van de AOW leeftijd leidt tot een toename van het bestand met 33.000 klanten voor de WIA en met 20.000 klanten voor de WAO in 2025, hetgeen met name komt door het later beëindigen van de WIA- en WAO-uitkeringen (bij 67 in plaats van bij 65 jaar). Bron: rapport; bewerking RWI