Ouderen zonder baan, één jaar later

Dit onderzoeksrapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt onderzocht wat de belangrijkste inkomstenbronnen waren van ouderen in 2006 respectievelijk Eind 2006 telde Nederland ruim 4,4 miljoen ouderen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar.

Samenvatting en conclusie

Dit onderzoeksrapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt onderzocht wat de belangrijkste inkomstenbronnen waren van ouderen in 2006 respectievelijk Eind 2006 telde Nederland ruim 4,4 miljoen ouderen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar. Een meerderheid (53 procent) van de ouderen had eind 2006 als belangrijkste inkomstenbron werk als werknemer. Daarnaast had 7 procent als belangrijkste inkomstenbron werk als zelfstandige, 17 procent had een uitkering als belangrijkste inkomstenbron, 8 procent was met pensioen en 15 procent van de ouderen had overige of geen eigen inkomsten. Bij 60-plussers vormde het pensioen de belangrijkste inkomstenbron. Het tweede gedeelte van het rapport is gericht op de arbeidsmarktpositie van werkloze ouderen d.w.z. personen van 45 tot 65 jaar die geen baan in loondienst hebben van twaalf uur of meer per week, met een WW-uitkering en/of inschrijving bij het UWV WERKbedrijf. Eerst worden de persoonskenmerken van de werkloze ouderen beschreven, zoals leeftijd, geslacht, herkomstgroepering, het hebben van een uitkering, de economische activiteit van de (laatste) baan en de duur van de werkloosheidsperiode. Vervolgens aangegeven of ze in 2009 een baan hebben gevonden en om wat voor soort baan het dan gaat: het type contract, de wekelijkse arbeidsduur van de nieuwe baan en de sector en het uurloon in vergelijking met een eventuele vorige baan. Op 31 december 2008 telde Nederland ruim 200 duizend werkloze ouderen d.w.z. personen van 45 tot 65 jaar zonder baan in loondienst van minimaal twaalf uur per week en met een werkloosheidsuitkering en/of inschrijving bij het UWV WERKbedrijf. Van deze werklozen vonden er 34 duizend in 2009 een baan. Vooral de jongere oudere vond een baan: in de leeftijdsgroep 45 tot 55 jaar ging bijna een kwart aan de slag. Het aandeel baanvinders was bij de 55 tot 60-jarigen een stuk lager met 15 procent. Bij de 60-plussers vond maar 7 procent werk. Bron: Bibliotheek SZW