Naar dezelfde loonwaarde?
De afgelopen jaren zijn verschillende methoden ontwikkeld om de loonwaarde van een werknemer met arbeidsbeperkingen objectief vast te stellen.
Samenvatting en conclusie
De afgelopen jaren zijn verschillende methoden ontwikkeld om de loonwaarde van een werknemer met arbeidsbeperkingen objectief vast te stellen. Om zicht te krijgen op de validiteit en betrouwbaarheid van deze methoden heeft Research voor Beleid in opdracht van het Ministerie van SZW eerder een experiment loonwaarde uitgevoerd (RvB 2011, Van deelnemer naar werknemer: loondispensatie en loonwaarde in de praktijk). In dat experiment is de vergelijkbaarheid van de uitkomsten van zeven loonwaardemethoden onderzocht. De vergelijkbaarheid bleek beperkt, maar het experiment bood wel aanknopingspunten voor verbetering. Op basis van deze aanknopingspunten heeft het ministerie richtlijnen ontwikkeld die moesten leiden tot een uniformering van de loonwaardebepaling en de onderzochte methoden zijn aan deze richtlijnen aangepast. In dit vervolgonderzoek staat een drieledige vraagstelling centraal: (a) leidt de aanpassing van de methodieken tot vergelijkbaarder uitkomsten, (b) kan op basis hiervan worden geconcludeerd dat de aangepaste methoden inderdaad valide en betrouwbaar en (c) wat is hiervoor de verklaring? Het experiment geeft aanleiding om te veronderstellen dat richtlijnen en criteria waaraan alle methoden voor loonwaardebepaling moeten voldoen inderdaad tot een meer uniforme loonwaardebepaling en tot vergelijkbaarder uitkomsten leidt. Het is dus zinvol aan de richtlijnen vast te houden. Dit betekent echter niet dat de methoden nu betrouwbaar zijn en het niet meer uitmaakt wie de loonwaardebepaling uitvoert en welke methodiek er wordt gebruikt. Daarvoor zijn de verschillen over de hele linie nog altijd te groot. Het is aan te bevelen de methodieken verder te uniformeren door richtlijnen te ontwikkelen voor de berekeningswijze en weging van de loonwaarde. Momenteel is nog niet duidelijk welke berekeningswijze en weging tot de meest valide uitkomsten leidt. Ook blijkt dat niet alles op het niveau van de methoden is op te lossen. Uniformering lost weliswaar verschillen in berekening op, maar het is vervolgens aan de uitvoerders om de methodiek op uniforme wijze uit te voeren. De persoon van de uitvoerder is daarmee een belangrijke schakel in de verdere uniformering van de loonwaardebepaling. Een verplichte training waaraan minimale kwaliteitseisen worden gesteld is geboden.