Jaarrapport integratie 2013: participatie van migranten op de arbeidsmarkt
Aan de hand van uiteenlopende indicatoren wordt een zo actueel mogelijk beeld geschetst van de arbeidsmarktpositie van migrantengroepen, met specifieke aandacht voor jongeren en vrouwen.
Samenvatting en conclusie
Aan de hand van uiteenlopende indicatoren wordt een zo actueel mogelijk beeld geschetst van de arbeidsmarktpositie van migrantengroepen, met specifieke aandacht voor jongeren en vrouwen. De leidende vraag daarbij is in hoeverre door de economische crisis de positie van migranten is verslechterd en de afstand tot autochtone Nederlanders is vergroot. Ook is er veel aandacht voor vraag hoe de verschillen tussen migranten en autochtonen kunnen worden verklaard. Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan de welvaartspositie van migranten. De werkloosheid van niet-westerse migranten lag in 2012 ruim drie keer zo hoog als die van autochtone Nederlanders. Van de niet-westerse migranten is 16% werkloos, tegen 5% van de autochtone Nederlanders. De jeugdwerkloosheid is nog beduidend hoger. Meer dan een kwart (28%) van de niet-westerse jongeren (15-24 jaar) is werkloos. Bij de autochtone Nederlanders is één op de tien jongeren werkloos. De jeugdwerkloosheid ligt bij de verschillende migrantengroepen tussen de 25% en 29%, behalve bij de Marokkaanse Nederlanders, van wie 37% werkloos is. De werkloosheid onder de tweede generatie is hoger dan onder de eerste generatie, met de Antilliaanse groep als uitzondering. De werkloosheid van niet-westerse vrouwen (16%) ligt op het zelfde niveau als van niet-westerse mannen (15%). De werkloosheid is naar verhouding laag bij Turks-Nederlandse mannen (12%) en Surinaams-Nederlandse vrouwen 13%). Het inkomen van niet-westerse migranten ligt bijna een derde lager dan dat van autochtone Nederlanders. Het gemiddelde huishoudinkomen van niet-westerse migranten is 18.300 euro, tegen 25.500 euro bij de autochtone Nederlanders. Van de niet-westerse migranten leeft één op de vijf in een armoedehuishouden, bij de niet-westerse kinderen is dit één op de vier. Bij de autochtone Nederlanders zijn deze aandelen aanmerkelijk kleiner (respectievelijk 5% en 7% van de kinderen). Niet westerse migranten (12%) zijn zes keer zo vaak afhankelijk van een bijstandsuitkering als autochtone Nederlanders (2%). Het aandeel personen dat een bijstandsuitkering ontvangt, is bij de Turkse en Surinaamse Nederlanders (9%) kleiner dan bij de Antilliaanse (12%) en Marokkaanse Nederlanders (14%).