Armoede en sociale uitsluiting 2015

In Armoede en sociale uitsluiting wordt de bevolking in kaart gebracht die in welvaart en sociaal opzicht is achtergebleven. Daarbij komen onder meer de volgende vragen aan de orde. Hoe heeft de omvang van de groep met een laag inkomen zich vanaf 2000 ontwikkeld? Welke bevolkingsgroepen lopen het...

Samenvatting en conclusie

In Armoede en sociale uitsluiting wordt de bevolking in kaart gebracht die in welvaart en sociaal opzicht is achtergebleven. Daarbij komen onder meer de volgende vragen aan de orde. Hoe heeft de omvang van de groep met een laag inkomen zich vanaf 2000 ontwikkeld? Welke bevolkingsgroepen lopen het meeste risico op armoede? Hoeveel personen stromen er jaarlijks in en uit de armoede? In welke mate doen mensen met kans op armoede mee in de maatschappij en in hoeverre hebben ze vertrouwen in hun medemens en in de samenleving? Zijn personen in de lage-inkomensgroep vaker betrokken bij misdrijven of zijn ze juist vaker slachtoffer van criminaliteit? In hoeverre verschillen de lagere van de hogere inkomens in gezondheid, leefstijl, zorgkosten, woonsituatie, bestedingspatroon en het maken van schulden? Hoe zijn de lage inkomens over de regio's verdeeld en in hoeverre is sprake van segregatie binnen gemeenten? En is het aandeel mensen met risico op armoede of sociale uitsluiting in Nederland hoger of lager dan in andere EU-landen? Van de ruim 7 miljoen huishoudens in 2014 moesten er 734.000 rondkomen van een laag inkomen, 6.000 meer dan in 2013. In de periode 2011-2013 kwamen er jaarlijks nog gemiddeld 70.000 huishoudens met risico op armoede bij. Van de 734.000 huishoudens met in 2014 een inkomen onder de lageinkomensgrens , moesten er 217.000 al ten minste vier jaar van een laag inkomen rondkomen, een stijging t.o.v. 2013 met 24.000. Bij niet-westerse huishoudens is het aandeel met een langdurig laag inkomen bijna zes keer zo groot als bij autochtone Nederlanders. Het aantal minderjarige kinderen in een gezin met langdurig een laag inkomen nam in 2014 toe met 16.000 duizend tot 131.000: 4,5% van alle kinderen. Met het stijgen van het inkomen daalt het percentage personen dat van misdrijven wordt verdacht. Een lager inkomen gaat gepaard met een lagere levensverwachting. Grotere gemeenten hebben doorgaans hogere percentages huishoudens met risico op armoede. In 2013 was het aandeel met 18,7% het hoogst in Rotterdam, gevolgd door Amsterdam met 18,2%. Ruim 17% procent van de EU-bevolking liep in 2014 risico op armoede, ruim 24% had te maken met kans op armoede of sociale uitsluiting. In Nederland was dat 11,6% en 16,5%.