Divosa-monitor factsheet: in- en uitstroom uit de bijstand 2013
Presentatie van cijfers over de in- en uitstroom in de bijstand, met onder meer aandacht voor uitstroombestemmingen en de positie van 45-plussers. Ook wordt ingegaan op de resultaten van invoering van een zoektermijn.
Samenvatting en conclusie
Presentatie van cijfers over de in- en uitstroom in de bijstand, met onder meer aandacht voor uitstroombestemmingen en de positie van 45-plussers. Ook wordt ingegaan op de resultaten van invoering van een zoektermijn. De instroom was in 2013 ongekend hoog; er werden ruim 140.000 WWB-uitkeringen toegekend. De uitstroom was echter ook bovengemiddeld; ruim 110.000 WWB-uitkeringen konden worden beƫindigd. Daarmee steeg het aantal uitkeringen per saldo met 30.000 (ca. 9%) tot een kleine 360.000. Jongeren tot 27 jaar stromen veel minder vaak in dan voorheen. Door de verplichte zoekperiode en de scholingsplicht is instroom moeilijker geworden. Jongeren die toch instromen, zijn vaak ook weer snel uit de bijstand. In absolute aantallen was het aantal toegekende uitkeringen onder 27-45-jarigen in 2013 het grootst. Vanaf 2014 zijn het vooral 45-plussers die de groei van het bestand veroorzaken. Omdat ouderen minder kans op uitstroom hebben, kan dit gevolgen hebben voor het tempo waarin het bestand afneemt als de economie weer aantrekt. Werkloosheid is de belangrijkste reden voor de groei van de instroom. Het gaat om mensen zonder WW-rechten, zelfstandigen en mensen die doorstromen vanuit de WW. Werk is ook de belangrijkste reden voor uitstroom: 27,5% van de uitstromers in 2013 ging aan het werk, 1,5% werd zelfstandig ondernemer. Een lage instroom gaat gepaard met een lage uitstroom. Gemeenten met een lage in- en uitstroom kenden in 2013 minder groei van hun bestand dan gemeenten met een hoge in- en uitstroom. De omvang van de instroom hangt ook samen met de bijstandsdichtheid in een gemeente: hoe hoger de bijstandsdichtheid, hoe hoger de instroom.